Eigenlijk zijn het alleskunners, want ze zijn boer, jager, verzamelaar, visser, handelaar en als het zo uitkomt ook houtsnijder, ponenbakker, timmerman of bouwvakker.

Het land tussen de rivieren is in de Late IJzertijd (250- 12 voor Christus) ook wel La Tènetijd genoemd, een gewilde streek. Het krioelt er gewoonlijk van leven, althans voor die paar mensen die er woonden. In ieder geval in de zomer en herfst bieden de bossen wild, eetbare planten en vruchten. In de talloze riviergeulen en -geultjes zwemt vis en ander watergedierte. Toch is het leven nooit gemakkelijk. Vooral in de winter dreigen honger en ziekte. Magische rituelen en offers aan de goden kunnen dan voor wonderen zorgen, soms.


Hoofdstuk I.