Veel van wat we van de toren weten, weten we door opgravingen. Deze zijn in juni 1981 door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) uitgevoerd. Hieronder treft u achtereenvolgens aan:

  • een samenvatting door de ROB
  • een uitgebreid verslag van het onderzoek, ongewijzigd overgenomen uit het boek Het Land van Maas en Waal van A.G. Schulte, uitgegeven door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (1986).

Samenvatting ROB

bron: ROB, Amersfoort (H. Halbertsma)

In aansluiting op de restauratie van de met tufsteen beklede, bakstenen kerktoren werd een onderzoek ingesteld naar de overblijfselen van de voormalige, middeleeuwse kerspelkerk te Puiflijk, met welke kerk de behouden gebleven toren eenmaal verbonden was. Als laatste restant van deze kerk werd het koor in het jaar 1816 gesloopt.

Dicht onder het oppervlak van de met gras begroeide kerkheuvel kwamen de funderingen te voorschijn van een tufstenen zaalkerkje met een versmald, rechthoekig gesloten koor. De lengte van het schip bedroeg, binnenwerks gemeten 14 meter, de breedte juist de helft daarvan, derhalve 7 meter. Het tufstenen koor bleek grotendeels te zijn uitgebroken ten behoeve van de bouw van een laat-gothisch, driezijdig gesloten koor. Dit was even breed als het tufstenen kerkschip en bezat, binnenwerks gemeten, een lengte van ca. 11 meter.

Op de scheiding van schip en koor, aan de noordzijde van de kerk, was voorheen een portaal aangebracht geweest. In de nabijheid van dit portaal, werd op korte afstand buiten de kerk, een uit tufsteen samengesteld grafkeldertje aangetroffen. Vermoedelijk zijn zowel de toren als het bakstenen koor in de 15e eeuw opgetrokken.
Bij de torenbouw werd de westgevel van het tufstenen kerkschip verwijderd en vervangen door de oostelijke torenmuur.

In het westelijk uiteinde van het schip bleken de resten van twee klokkengieterijen bewaard te zijn gebleven.

De tufstenen muren rustten op een storting van brokken siltsteen (determinatie Drs. H. Kars) Dit is een enigszins gelaagde zandsteen welke vermoedelijk in de Ardennen is gewonnen en Maasafwaarts naar zijn bestemming zal zijn vervoerd.
Gelijksoortig bouwmateriaal is evenwel in de overblijfselen van een naburige Romeinse villa aangetroffen zodat het in het onderhavige geval secundair gebezigde steen zal hebben betroffen.

Van een aantal in graven aangetroffen Laat-middeleeuwse muntjes kon althans één exemplaar door het Koninklijk Kabinet worden toegeschreven aan het munthuis van Gijsbert van Brinkhorst (1367-1399) te Borculo.

Verslag onderzoek

uit: A.G. Schulte, Het Land van Maas en Waal (Staatsuitgeverij, Den Haag / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist 1986
De meeste afbeeldingen zijn door ons toegevoegd.

Bodemonderzoek

In 1980 is door een plaatselijke werkgroep een onderzoek ingesteld binnen het torenportaal. Men heeft tot ongeveer twee meter onder het peil van de drempel gegraven. In de toren lagen destijds nog de fragmenten van de hieronder vermelde grafzerk. Deze was gelegd in een laag geel zand van circa 12 cm. Daaronder bevond zich een 10-20 cm dikke laag rood puin, waarschijnlijk de oude torenvloer.

Onder deze vloer lag een ongeveer 95 cm dik pakket opgebrachte grijze grond, waarin resten van rode dakpannen, stukken natuursteen, stukjes tuf, lei en been. Deze grijze grond lag op een 3 cm dikke, uit leem, grint en kalk samengestelde, harde, niet doorlatende laag, die op haar beurt op een puinlaag met resten van blauwe tegels, leien, kalk, tufsteen en beenderen lag. Mogelijk zijn het resten van een vroegere vloer. Hieronder lag een 15-20 cm dikke laag teelaarde op de maagdelijke bodem van geel zand.

Voormalig kerkgebouw

Van het kerkgebouw was buiten de topografische afbeeldingen nagenoeg niets bekend. Na het klaar komen van de torenrestauratie [in 1980] deed zich de gelegenheid voor een archeologisch onderzoek in te stellen, hetgeen belangwekkende resultaten opleverde.

Bodemonderzoek 2

In de periode van 15 tot en met 25 juni 1981 is door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort een onderzoek ingesteld naar eventuele resten van het afgebroken kerkgebouw dat tegen de oostmuur van de gespaard gebleven toren aansloot. De opgraving stond onder wetenschappelijke leiding van drs. H. Halbertsma en de technische leiding berustte in handen van M.J.A. de Haan. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een van notities voorziene opmetingstekening. Van de opgraving bestaat slechts een summier verslag.

Werktekening met de opgravingsresultaten van het in juni 1981 ingestelde bodemonderzoek naar de overblijfselen van de middeleeuwse kerk door M.J.A. de Haan. R.O.B., Amersfoort.

Afbeeldingen

Volgens de vroeg 18de-eeuwse afbeeldingen, die de enige visuele neerslag vormen van de dorpskerk in haar vroegere gedaante, sluit tegen de rijzige gotische toren een betrekkelijk laag eenbeukig schip aan, dat een tamelijk ruïneuze staat vertoont. Niet alleen de kap is verdwenen, maar ook lijkt aan de zuidzijde een aanbouw of zijbeuk te zijn afgebroken, wat men uit drie rijen getekende balkgaten zou kunnen afleiden.

De middeleeuwse kerk gezien vanuit het noordoosten met de bebouwing aan de noordzijde van de Koningstraat, naar anonieme 18de-eeuwse tekening, de situatie weergevend van circa 1732. (Gemeentemuseum, Arnhem).

Tegen het schip sluit een hogere, in gotische stijl gebouwde koorpartij aan die wordt geschoord door steunberen. De uit de afbeeldingen bekende bouwvolumes van schip en koor zijn bij de opgraving in plattegrond nauwkeurig bepaald. Zo zijn belangrijke resten van het schip en van de koorpartij met voorgangster blootgelegd, voldoende om de bouwgeschiedenis van de kerk in verschillende fases te ontleden.

Opgravingen

Overzichtsfoto tijdens de opgraving van het kerkschip in 1981. Op de voorgrond de
aansluiting van de zuidmuur van het romaanse koor met voet van de triomfboog tegen het wat bredere eenbeukige schip (opn. 1981).

Bij de werkzaamheden is het opgravingsterrein in vier kwadranten verdeeld met als oost-west lopende snijlijn het verlengde van de hartlijn door de toren. Loodrecht daarop staat de tweede, noord-zuid lopende snijlijn, die op 12,50 m van de oostelijke torenmuur ligt. Volledig opgegraven zijn het noordoostelijk en zuidwestelijk kwadrant, beide tot geel zand verdiept. In het noordwestelijk kwadrant zijn zowel bij de voet van de toren als aansluitend bij het noordoostelijk kwadrant respectievelijk over een lengte van 5 en 2,50 m gedeelten ontgraven die een supplementair beeld opleverden. Op dezelfde wijze is over een lengte van 6,50 m het zuidoostelijk kwadrant onderzocht.

De opgegraven funderingsresten, opgaand muurwerk en uitbraaksleuven geven een ontwikkeling van de kerkplattegrond te zien die bestaat uit vier fases.

Geperiodiseerde plattegrondtekening gebaseerd op afbeelding 109 en eigen waarneming.
De muurdikte van het koor houdt de dikte van de funderingssleuf aan.
  1. De bouw van een rechthoekige zaalkerk met een versmald koor, waarvan de oostelijke afsluiting, recht of halfrond, niet kon worden bepaald. De bouw van dit kerkje moet op grond van het bouwmateriaal, overwegend kolenzandsteen, en tufsteen als later toegevoegd herstelmateriaal, worden gedateerd in de 11de eeuw.
  2. Vervanging van het romaanse koor door een driezijdig gesloten dieper gotisch koor, waarvan het hoofdmateriaal door de vrijwel volledige uitbraak van de koorfundering niet bekend is. Plattegrondvorm en geringe baksteenresten met het formaat 27 × 13 × 6 cm maken een datering in de 14de eeuw waarschijnlijk.
  3. Bouw van de rijzige westtoren, waarbij de westelijke schipmuur is gesloopt en mogelijk aanpassing van het schip. De toren dateert waarschijnlijk uit de eerste helft van de 15de eeuw.
  4. Latere toevoegingen en verbouwingen zijn niet als volledige bouwfasen aan te merken. Het geldt hier kleine onderdelen zoals een portaal aan de noordzijde voor de overgang van schip naar koor en de ingreep uit 1706, waarbij het koor is afgesloten en ook een klein buitenportaal moet zijn gebouwd. Gedetailleerde gegevens levert de hieronder volgende fasenbeschrijving.

Fase 1

Dank zij het bodemonderzoek zijn de noord- en zuidmuur van het schip, grotendeels opgetrokken uit forse brokken kolenzandsteen, vrijwel volledig aan het licht gekomen. In het zuidwestelijk kwadrant kon dit het beste worden bestudeerd, omdat daar na volledige uitdieping tot op het gele zand, muurwerk van 75-125 cm hoogte bloot kwam te liggen.

De schipmuren liepen bij de toren ca. 60 cm door, waaruit bleek dat de oorspronkelijke westmuur pas bij de bouw van de toren is afgebroken. De toren heeft klaarblijkelijk geen oudere voorganger gehad. Ook de oostmuur van het schip is vrij gaaf te voorschijn gekomen, terwijl de zijmuren van het bij het zaalvormige schip behorende koor één geheel vormden met de vleistructuur van de kolenzandsteenblokken van het schip. De muurdikte van het kolenzandstenen zaalkerkje bedroeg gemiddeld 100 cm op funderingsniveau, afnemend tot 80 cm in het vrij opgaande werk.

De zaalkerk had inwendig een schiplengte van 14 m bij een breedte van 7 m; uitwendig respectievelijk 16 m bij 8,70 m. De koorbreedte bedroeg inwendig 4,75 m, bij een waarschijnlijke lengte van ca. 5,50 m. De exacte plaats van de sluitingsmuur kon niet worden bepaald. In de noordwesthoek van het schip is op 9,95 m+ een fragment bewaard van de oorspronkelijke vloer, bestaande uit diagonaalsgewijs gelegde vierkante plavuizen van 15 × 15 cm. Het driehoekig vloerfragment had een oppervlakte van ca. 90 cm2. Op de aansluitende zuidmuur zaten nog resten van het oorspronkelijk pleisterwerk.

In het tot 8,90 m+ verdiepte zuidwestelijke kwadrant zijn sporen van begraving gevonden, alle nauwkeurig ingetekend op de opgravingsplattegrond. Bij sommige skeletten, allen met het hoofdeinde op het westen, lagen kleine bijgaven, munten en potscherven.

Bijzondere vermelding verdienen de resten van een bronssmelttoren en twee klokvormresten in het westelijk gedeelte van het schip. De smelttoren bestond uit vier met de hand uit klei gemodelleerde zuiltjes met aan de zuidzijde twee dito ‘sloffen’ ter flankering van de stookingang. De bij het stoken hard geworden kleimodellen waren roodkleurig met een zwarte kern.

Plattegrond en doorsneden van de in het kerkschip opgegraven smelttoren ten behoeve van
een klokgieterij, weergave naar opmeting van M.J.A. de Haan.

De twee vrijwel identieke klokvormresten, ca. 1,25 m in diameter, waren opgetrokken uit rode baksteentjes met onderin een dito vloertje. Om de buitenomtrek was een overblijfsel van de binnengietmal waar te nemen en daaromheen een band van grijze klei.

Een voorbeeld uit Lochem: gietkuil in Gudulakerk Lochem (Venster, SOGK, 2020-2)

In het schip is nog een tweede vloerfragment aangetroffen vlak voor de triomfboog. De hardstenen plavuizen, formaat 30 × 30 cm, liggen haaks in de schipruimte op 10,37 m+. Het niveauverschil van ca. 40 cm met de eerder genoemde plavuizenvloer duidt op een latere fase. De tweede vloer behoort tot de kerk in haar gotische fase.

Fase 2

Van het gotische koor dat ter vervanging van het kleine romaanse koor is gebouwd, zijn afgezien van een klein muurfragment in het tot op 9,19-9,15 m+ uitgediepte noordoostelijke kwadrant, bestaande uit deels zeer rommelig samengesteld metselwerk, geen muurresten meer aangetroffen. Baksteen, formaat 27 × 13 × 6 cm, en natuursteen-brokken vormden de vleilaag voor het verder volledig uitgesloopte koor. Dank zij de 1,25 m brede uitbraaksleuf kon toch een zeer compleet beeld van de koorpartij worden verkregen.

Het koor bezat inwendig een lengte van 10,50 m en een breedte van 6,25 m. Het bestond uit twee rechthoekige traveeën met een onregelmatige driezijdige sluiting, uitwendig rondom door steunberen geschoord. Het bijzondere van de sluiting is het feit dat de oostelijke sluitingsmuur smaller is dan de flankerende schuine koorzijden, doordat de oostelijke steunberen niet radiaal maar haaks op de oostmuur stonden, waardoor het tussenliggende gevelvlak uitwendig met 1,75 m veel smaller is dan de overige venstertraveeën van het koor. Het koor dat direct buiten de grondslag van het oude romaanse koor is aangelegd had nagenoeg dezelfde breedte als het schip van de zaalkerk, dat waarschijnlijk in deze of de volgende fase is aangepast aan de nieuwe ruimtelijke conceptie.

Fase 3

Bij de bouw van de toren, de derde grote bouwfase, is de westelijke schipmuur van de zaalkerk afgebroken. Onderzoek door amateur-archeologen verricht in het torenportaal omstreeks 1980 leverde geen aanwijzingen op van het bestaan van een oudere torenpartij.

De kleine ruimten tussen schipmuren en torenlichaam bleken in de bodem keurig aangeheeld en haaks omgezet met tuf- en baksteen. Dat het schip door de bouw van koor en toren enige verandering heeft ondergaan, lijkt onvermijdelijk. Het betrekkelijk lage schip van de romaanse zaalkerk zal zeer waarschijnlijk toch wat zijn verhoogd. Hierop duidt een steunbeer tegen de zuidzijde. Verder lijkt de aanwezigheid van kleine gotische vensters in het schip, zichtbaar op de 18de-eeuwse tekening in het Arnhems Gemeentemuseum [zie hierboven], hiervoor te pleiten.

Fase 4

Na de bouw van de toren heeft het kerkgebouw slechts op ondergeschikte punten wijzigingen ondergaan. Tijdens het bodemonderzoek is aan de noordzijde van het schip naast de eerste steunbeer van het gotische priesterkoor op 10,26 m+ in de vorm van een uitbraaksleuf het spoor van een klein buitenportaal aangetroffen met een vloertje van in blokverband gelegde bakstenen. Het vloerniveau op 10,33 m+ komt vrijwel overeen met de hardstenen plavuizenvloer in de kerk uit de gotische periode (fase ii).

In de schipruimte midden voor de triomfboog zijn, ondiep gefundeerd en rommelig verwerkt, twee lagen metselwerk aangetroffen. Het muurwerk dat aan de zuidkant haaks ombuigt naar de triomfboog toe, lijkt het restant van een uitbouw die tegen de in 1706 door een muur afgesloten triomfboog heeft gestaan. Het kunnen resten zijn van een buitenportaal gebouwd in de dakloze schipruimte en toegang gevend tot de door de kleine gemeente als kerk in gebruik genomen koorruimte.

Resten van begraving

Zowel binnen als buiten de koorruimte zijn resten van begraving aangetroffen. In de koorruimte bevond zich een gemetselde grafkist die gezien het kleine steenformaat, 22 × 10,5 × 4,5 cm, op een 17de-18de-eeuwse bijzetting duidt. Buiten de noordwestelijke steunbeer van het koor trof men een tufstenen grafkist aan met een lengte van 2,15 m en een taps toelopende breedte van 100-75 cm.

Stoepsteen

Voor de toreningang aan de westzijde lag een stuk rode zandsteen als stoepsteen, waarschijnlijk een zerkfragment of sarcofaagdeksel; het is kort voor de restauratie verdwenen.

Grafzerk

In 1972 werden de op het terrein rond de toren verspreid liggende brokstukken bijeengebracht van de uit 1569 daterende grafzerk ter nagedachtenis aan Hendrik van Puyffelijck op ten Holte en diens vrouw Maria van Mekeren. In minder fragmentarische vorm heeft Bloys van Treslong Prins in het begin van deze eeuw de zerk gezien, die tijdens de Tweede Wereldoorlog ernstig werd beschadigd. Helaas zijn de in 1972 verzamelde fragmenten in 1980 door de gemeente Druten per abuis als puin afgevoerd en in een geluidswal verwerkt.

Voor zover bekend droeg de steen behoudens het alliantiewapen Puyffelijck en Van Mekeren, kwartierwapens op de hoeken en het volgende opschrift.

Op de rand:
…n Puyffelyck dye sterf int jaer ons Heeren mvc’…;
midden op de zerk:
…ē̄ Joffer Merry van Mekerē sijn huisfrou
die sterf ao mvc en̄ lxix den xv dach Mey.

Foto’s opgravingen