Gemeente

Vanaf 1810 tot 1815 hoort Puiflijk tot het keizerrijk van Napoleon. De ambtelijke taal is het Frans. Het dorp is dan ook een marie (gemeente) en de burgemeester is een maire. Puiflijk hoort tot het ‘Departement Des Bouches du Rhin’ (zeg maar departement van de mondingen van de Rijn). In dat departement ligt het ‘Arrondissement de Nimegue’ (het arrondissement van Nijmegen) en Puiflijk ligt in dat arrondissement en in het kanton Druten.

Geboorteakte in het Frans.

Allemaal Franse begrippen. Betaald wordt er met francs. Zo moet het bestuur in 1811 aan Antoon de Ruiter 45 francs betalen voor bier, wijn en jenever. Zonder drank valt er kennelijk niet goed te besturen. En omdat Bernard Geurts arm is, krijgt hij 24 francs en 36 centimes, want zijn huis is door de overstroming beschadigd.

De maires volgen elkaar tamelijk snel op. Na Schouten komt in 1814 Hermanus Kuppes en in 1815 heet de maire Gobelius Schadd. Vanaf 1817 hoort Puiflijk tot het Schoutambt Druten, maar heeft nog wel een zelfstandige begroting. De schout van Druten is dan Jan Meijer en zijn assessoren zijn Schouten en Van der Wielen. Puiflijk hoort dan tot het Koninkrijk der Nederlanden en zijn de inwoners onderdanen van koning Willem I. Als Napoleon in 1815 bij Waterloo definitief in het zand bijt en voor de rest van zijn leven wordt verbannen naar Sint Helena, een nietig eilandje in de oneindige Atlantische oceaan, willen de Groten van Europa voorkomen dat Frankrijk ooit nog eens andere landen binnenvalt en onderwerpt. Daarom vormen ze aan de noordgrens een sterk koninkrijk dat bestaat uit het huidige België, Luxemburg en Nederland. Koning wordt de zoon van stadhouder Willem V. Deze koning Willem I handhaaft vrijwel alle wetten, organisaties en instellingen, die in de Franse Tijd zijn ingevoerd. Hun erfenis blijft en sindsdien dragen we onze achternamen, dat is gemakkelijk als je belastingen wilt innen of soldaten wilt oproepen om te dienen. Sindsdien is er daarom ook een Burgerlijke Stand, is er eenheid van maten en gewichten, kennen we het Wetboek van Strafrecht, een belastingstelsel, een staand leger, gevormd door dienstplichtige lotelingen en is er vrijheid van godsdienst.

In dat nieuwe koninkrijk wordt Puiflijk in 1815 een zelfstandige gemeente. Het dorp regelt dan haar eigen zaken. Onder Gobelius Schadd zijn G. Schouten,J. van Kouwen, Geurt van Elk, F van der Wielen en K. Liesen de raadsleden. Zij beslissen over de besteding van de centen, die het dorp rijk is.

In 1816 heeft de gemeente f 1.339,- 10 stuivers en 1 penning in kas en geeft ze in totaal f 597,- 7 stuivers en 13 penningen uit. De gemeente heeft diverse bronnen van inkomsten. Zo ontvangt ze f 3,- aan leges, f 215,- aan pachtgelden van de gemeentelijke straten, de grondeigenaren in het dorp betalen f 41,15 voor het tractement van de ‘veldwagter’. Dat is de helft van zijn loon per jaar. De provincie draagt f 318,- 18 stuivers en 6 penningen bij. Van de vorige jaren was er nog wat over f 559,- 13 stuivers en 11 penningen. Omdat Puiflijkse mannen hebben gediend in de Landstorm bij Grave beurt de gemeente f 59,- 10 stuivers en 14 penningen. Dan hebben ze nog wat winst gemaakt met de goederen die ze hebben geleverd aan de Geallieerden in 1813 en 1814, f 2,- 17 stuivers en 10 penningen.

De gemeente geeft dat geld uit aan beloningen voor de ontvanger en het plaatselijk bestuur f 352,- en 17 stuivers samen, verder de kosten voor brandspuit, nachtwacht en veldwachter f 76,-. Ook het salaris van de schoolmeester en de verwarming van de school f 50,10 komt voor rekening van de gemeente. Aan de provincie betaalt de gemeente f 103,- en 11 stuivers. f 14,- 12 stuivers en 4 penningen zijn oninbaar. Het plaatselijk bestuur betaalt ook extra uitkeringen. Zo krijgt veldwachter Hendrik Cornelissen f 21,- omdat hij een dienstweigeraar heeft opgepakt en dat is een heel aardige aanvulling op zijn wedde van f 76,- per jaar. Hendrik van der Zand heeft voor f 7,95 de kachel in school gerepareerd en Johan Soetekouw en Jan de Krijger hebben varkens gekeurd en daar krijgen ze een paar stuiver voor van de gemeente. Vroed- en heelmeester A. van Diest uit Druten krijgt per jaar f 20,- van Puiflijk voor zijn heilzame werk in het dorp. De secretaris krijgt een jaarwedde van f 125,- , Frans van der Wielen verhuurt een kamer aan het bestuur om te kunnen werken en krijgt daar f 18,- voor. Het bestuur is op verschillende bladen geabonneerd, ze stuurt post, laat mededelingen drukken. En o ja, ze geeft ook geld uit aan kleding en uitrusting voor veldwachter en schutterij.

De armen worden niet vergeten, hoewel niet ruimhartig bedacht. Steven Janssen, de armenmeester, betaalt in totaal f 55,- voor roggebrood voor Bart Geurts, Geurt Honing, Jan van Oosteren, Johannes Janssen, Jacob Hendriks, Johanna van Rossem, Peter van Oosteren, Gijs van Wijck, Antonet Krielen, J Pemenent, Gradus van Vlaanderen, Gradus van Leeuwen, Geurt van Winsen en Francis Jansen. Wel moet de provincie dat nog goedkeuren.

Er zijn niet alleen behoeftigen. In 1816 betalen 89 mensen f 3 18,- 9 stuivers en 1½ penning aan (rijks)belastingen. De laagste aanslag is 42en ½cent, de hoogste f 29, 75. In Puiflijk zijn er twee, die de hoogste belasting moeten betalen, namelijk Hermannus Hoogstraten, boer en vice-burgemeester, en Jan Wijnakker, alleen maar boer. Schoolmeester Antoon van der Wielen betaalt f 5,- en 10 stuivers. Vanzelfsprekend zijn er ook mensen die die belastingen niet willen of kunnen betalen. In 1816 zijn dat Jacob Hendriks, Johannes Janssen en Gradus van Vlaanderen want ze zijn onvermogend. Nel Peters is vertrokken en ze weten niet waarheen en Jan Smits heeft over dat jaar al belasting betaald in Horssen.

Over al die inkomsten en uitgaven gaat de raad. Die raad wordt gekozen door mannen die belasting betalen. Vrouwen hebben geen stemrecht of ze nou wel of geen belasting betalen. Uiteindelijk kiezen 66 mannen hun raad.11 Op 24 augustus 1820 worden de vier dorpen van het Schoutambt Druten samengevoegd, voortaan vallen de beslissingen op het Ambtshuis van Druten. Het dorp betreurt dat zeer.

Ambtshuis Druten enkele van de nog aanwezige ornamenten.

In 1820 is er weer eens een watersnood en de gemeente kan in haar eentje alle nood niet lenigen. De provincie springt bij met f 350,- . De Puiflijkenaren kunnen in Wamel hooi, stro en raapstelen voor het vee gaan halen. Ook krijgen ze zaai- en pootgoed. Maar de provincie wil wel precies weten, hoeveel doden er zijn, welke goederen ze nog hebben kunnen redden en wat er allemaal is beschadigd. Ze zijn niet gek daar in Arnhem.

In 1821 is er een epidemie van kinderpokken en de Provinciale Commissie voor Geneeskundig Onderzoek en Toezicht vindt dat het gemeentebestuur maatregelen moet nemen om de epidemie in te dammen. 12


Hoofdstuk IX.