Puiflijk rond 1914- 1918: vluchtelingen uit België

België wil net als Nederland neutraal blijven tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Maar op 4 augustus 1914 vallen de Duitsers België binnen, omdat ze aartsvijand Frankrijk daardoor gemakkelijker kunnen veroveren. Onze zuiderbuur is daarmee· de oorlog ingezogen. Voor vele Vlamingen en Walen is dat de reden om een veilig heenkomen te zoeken in ons land. Het zijn er zoveel dat de regering in Den Haag op alle mogelijke manieren probeert ze over het hele land te verspreiden. En ze zijn overal welkom bij vele families en gezinnen, althans voor een paar dagen of weken.

Zo hebben er ook vluchtelingen een veilig toevlucht op de Hucht gevonden. De vrouw van Kobus van de Kamp, Yvonne Luiten, werd de ‘Belse’ genoemd en ook Lena, de vrouw van Thé Lam kwam uit België. Op 10 oktober, meer dan twee maanden later, zijn er zo’n miljoen vluchtelingen en krijgt onze regering het benauwd, want ze kunnen lang niet allemaal een fatsoenlijk onderdak vinden. Gelukkig gaan België en Duitsland op 12 oktober praten over een veilige terugkeer van al die uitgeweken Belgen.

Uiteindelijk blijven er tijdens de hele oorlog nog ruim 105.000 zuiderburen in ons land. Rijke Belgen hebben de mogelijkheden om zelf voor kost en inwoning te zorgen. Zij, die laat ons zeggen, tot de betere kringen horen, maar arm zijn, krijgen van de Nederlandse overheid 70 cent per dag per persoon en voor hun kinderen krijgen ze 50 cent per kind. Ook zij mogen hun onderdak zelf uitzoeken. De rest moet naar kampen, die de regering overigens, ‘vluchtoorden’ blijft noemen. Onze regering is doodsbang dat er rellen uitbreken, gericht tegen de Duitsers en dat kan niet, want dat brengt de neutraliteit in gevaar, daarom richt ze die kampen in. Ook de kampbewoners krijgen geld. Alleen minder dan de ‘gegoede’ maar arme Belgen. Ze krijgen 35 cent per persoon per dag en voor hun kinderen moet 20 cent voldoende zijn.

Natuurlijk probeert Den Haag terugkeer te stimuleren, want het kost nogal wat en ondanks onze neutraliteit, ondervinden we de nodige moeilijkheden bij de invoer en uitvoer van allerlei goederen die we nodig hebben of graag verkopen in het buitenland. Na de oorlog dient ons land een forse rekening in bij de Belgische regering. We zijn wel goed, maar niet gek, nietwaar? 1


Hoofdstuk XIV.