Van Vastenavond tot Carnaval

Het gloednieuwe dorpshuis is de geboorteplaats van de Puiflijkse carnavalsvereniging. We weten niet hoe in oude tijden de komst van de lente op de Hucht werd gevierd. Uit bronnen weten we wel, dat door de mensen als de lente naderde, de winter met haar boze geesten werd verjaagd door veel herrie en met vermommingen. Er werden offers gebracht om de terugkeer van het leven en de vruchtbaarheid af te smeken. In onze streken hebben een paar honderd jaar lang Romeinen geleefd, gewoond en gewerkt. De oorspronkelijke bewoners hebben veel gewoonten, gebruiken en tradities overgenomen. Wellicht ook de Saturnalia, een feest waarbij de wereld op haar kop werd gezet. Meester werd slaaf, man werd vrouw en dat met de nodige vermommingen.5

Vast staat in ieder geval, dat de Rooms Katholieke Kerk die lentefeesten heeft gekerstend en opgenomen in de kerkelijke kalender als voorbereiding op de veertig dagen vasten en Pasen. Het liefst had de Kerk de feesten verboden, want ze waren heidens, maar de geestelijken wisten dat het zwakke vlees van de gelovigen toch sterker was dan de wil van de Kerk. Oorspronkelijk heette carnaval Vastelavond. Een woord dat afgeleid is van woorden als vazel en faset. Ze betekenen zowel ‘kletspraat en onzin’ als ‘uitwendig geslachtsdeel van vrouwelijk vee’ en ‘fokken’. Daarmee verwijst het woord naar de heidense oorsprong van het feest. Carnaval werd in de Kerk het ‘carne vale’ dat ‘vaarwel vlees’ betekent. Andere geleerden denken dat het woord teruggaat op het begrip ‘Carrus Navalis’ dat ‘schip op wielen’ betekent. Het is de omgekeerde wereld, zotheid dus.6

Nog tot in de negentiende eeuw werd er in heel Nederland vastenavond of carnaval gevierd, zij het zeer tegen de zin van de Kerk en de overheid en in volslagen chaos, want er waren toen geen verenigingen die orde in die chaos konden scheppen.

In feite waren sinds de Middeleeuwen, toen de carnaval heel populair was, de drie dagen van zotheid en het op de kop zetten van de wereld, rituelen waarmee werd gezocht wat er in de gemeenschap wel en niet mocht.7 Maar tot grote bloei kwam de carnaval pas weer na de Tweede Wereldoorlog. Die tweede bloei begon in de negentiende eeuw in Duitsland waar verenigingen werden opgericht om het feest te vieren zoals in de Middeleeuwen. Als vereniging wilden ze orde in de chaos scheppen. Er moest, laat ons zeggen, fatsoenlijk carnaval worden gevierd. Maar dat is juist geen voortzetting van de Middeleeuwse carnaval, waarin vooral de spot werd gedreven met fatsoen, waarden en normen. Dat na W.O. II vooral jongeren de carnaval ontdekten als een manier om ‘stout’ en ‘dom’ te zijn en daarmee op de tenen te trappen van ouders en ander gezag, zorgde voor de hernieuwde populariteit van het aloude feest.8

In Maas en Waal is dat net zo gegaan. Ook op de Hucht. Zo rond 1900 kwam op de zaterdag voor aswoensdag een Fransiscaner pater uit Megen met blote voeten in zijn sandalen naar Puiflijk gelopen om de pastoor bij de zielzorg te helpen. Het was druk die dagen voor de vasten. Er werd een veertigurengebed gehouden, alle parochianen gingen te biecht en alle dagen waren er missen en lof. Elke dag werd er van zes uur in de ochtend tot na het avondlof onafgebroken gebeden. Het Allerheiligste was in een monstrans uitgestald. De leden van de Heilige Familie, van de Mariacongregatie, de zusters Dominicanessen en de schooljeugd zorgden ervoor dat er elk uur een aantal mensen kwam bidden. De· schoolkinderen waren die dagen vrij en ze trokken ’s middags met de rommelpot al zingend langs de deuren. Ze zongen dan:

Vrouwtje, het is vastenavond,
Ik kom niet thuis voor d’avond.
’s Avonds in de maneschijn,

Wanneer Vader en Maeder naar bed toe zijn
Spelen wij op de bussen
Hier ’n stoel en daar ’n stoel
Op elke stoel een kussen.
Vrouwtje geef me dit
Vrouwtje geef me dat,
Geef me een stuk van het varkensgat,
Geef me een stukje van de zij,
Dan ga ik weer uw deur voorbij.
Boven in de horsten
Hangen de lange worsten
Als de lange gegeten zijn
Zullen de korte wel beter zijn!9

Pööke de Snijer (zijn familienaam was Van Dongen) uit Druten is altijd kind gebleven. Als zijn dorst weer eens erg groot was, ging hij verkleed met zijn foekepot, later met de roefelbus van deur tot deur en hoopte zo op een grijpstuiver. Pööke huisde vooral op pannen- en steenfabrieken als Terwindt in Druten en Turkswaard in Afferden. Achter een rietmat stond zijn krib met strozak tussen de vulputten. ’s Winters was het er in ieder geval lekker warm en de stoker hield de wacht. Pööke als de clown die de mensen een spiegel voor houdt. Je kunt met weinig gelukkig zijn. Hij is de oervader van de carnavalisten in de streek. In Puiflijk hebben ze er zelfs even aan gedacht om zich Pöökenaren te noemen. Al schreven ze het anders.

Pööke de Snijer.

Op 17 november 1965 heeft het bestuur van de Stichting Dorpshuis ‘de Lier’ tijdens een bespreking van het winterprogramma 1965-1966 voorgesteld om ook carnaval te gaan vieren. Gerard Donkers, Theo Gerrits en Arnold Tijnagel kunnen worden gezien als de aanstichters van het Puiflijkse carnaval. Zij verzorgden in ieder geval de eerste carnavalsviering.

Het bestuur van de jonge stichting wil in de winter van alles in het nieuwe dorpshuis organiseren. Dat de carnaval zo’n belangrijke plaats in de dorpsgemeenschap zou gaan innemen, zullen de heren misschien gehoopt hebben, maar zeker niet voorzien. De eerste prins, die oorspronkelijk Pööke d’n Erste zou gaan heten, werd Adriaan van Kruisbergen, de touwslager die vele jaren later voor al zijn verdiensten voor de Puiflijkse gemeenschap ereburger van de gemeente Druten werd, compleet met legpenning. Er is nauwelijks een vereniging of comité te noemen waar Adriaan niet bij betrokken was.

Eerste Raad van Elf.
Adriaan als prins carnaval. Adriaan de Eerste.

Deze Adriaan, noemde zich als prins maar gewoon Adriaan de Eerste en zijn raad van elf bestond uit de heren Wim van Hulst, Ben Janssen, Gerd Megens, Chris Peters, Jan van Teeffelen, Sjaak Willems, Antoon van der Zandt, Harry van der Zandt, Michel Zoetekouw, Theo Zoetekouw en Wim Zoetekouw. KNA levert de muzikanten voor de blaaskapel ‘de Knaoiers’ Vanzelfsprekend zijn er ook dansmariekes bij ‘de Torenuilen’. In het begin zijn dat onder andere: Netty Schoenmakers, Ellie van Heesch, Annelies Megens, Annie Willems,Mien Willems, Wilma van Heesch, Thea van de Pol, Tinie Vermeulen, Liesbeth Vermeulen. AI in 1966 trekt er een (kinder) optocht door het dorp en ze zal uitgroeien tot een volwassen optocht. Vooral door de deelname van de buurtverenigingen.

Juist in die jaren ontstaan veel buurtverenigingen. Zij vormen het cement in de gemeenschap. Het is wel ironisch dat de carnaval opbloeit in een tijd dat de kerk leeg loopt. Want, zo zegt men, het carnaval is toch bij uitstek een Kerkelijk feest. Je mag drie dagen uit de bol vóór je veertig dagen gaat vasten.

Adriaan van Kruisbergen als touwslager.