Die het water deert, die het water keert
Als je last van water hebt, zorg dan dat je het kwijt raakt. En dat is letterlijk gemakkelijker gezegd dan gedaan, want de belangen zijn net zo groot als de tegenstellingen. En altijd zijn de lager gelegen polders de klos. Ook Puiflijk. Er is geen sterke, centrale macht die wetten en regels dwingend kan opleggen en laten uitvoeren. Voortdurend zijn er in het Gelderland van de dertiende en veertiende eeuw opstanden en oorlogen. Altijd om grond en dus om macht. Geen enkel bestuur is in staat om de strijd tegen het water in het Rijk van Nijmegen en het Land van Maas en Waal goed te regelen.
Zo bleven de benedendorpen Alphen, Dreumel, Wamel, Leeuwen, Altforst, Maasbommel en Puiflijk vechten tegen het water van boven. Het water dat Nijmegen, Weurt, Beuningen, Ewijk, Winssen, Deest, Afferden, Bergharen, Horssen en Druten graag kwijt waren. Om dat water tegen te houden, liggen er verspreid door de streek dwarsdijken, die zegedijken of zijtwenden worden genoemd. Voor Puiflijk en Druten is dat de Scharenburg. (Of die dijk nou naar de hofstad Scorrenburgh of naar de adellijke familie met die naam is genoemd of andersom, melden de annalen niet).
Om het water door de weteringen af te kunnen voeren, zitten er in die dwarsdijken, schutlakens. Een soort sluizen, die het water van boven tegenhouden tot er geloosd kan worden op de Maas. En daar zit nou net het probleem. Want als het water de boeren boven de zijtwenden tot aan de lippen staat, willen zij dat de schutlakens opengaan, of er nou wel of niet kan worden geloosd. Kan er niet worden geloosd, dan krijgen de benedendorpen al dat water over zich heen. Begrijpelijk dat zij die schutlakens juist graag dicht houden. Alle ingrediënten voor fikse ruzies zijn aldus aanwezig. Vooral de Scharenburg, het Horssense en Puiflijkse schutlaken zijn voortdurend oorzaak van ruzies, geweld en rechtszaken.
Vanaf 1481 worden we uitvoerig ingelicht over de staat van het water in het ambt van Maas en Waal. En die staat is in die jaren niet best, want de sluizen in de Maasdijk zijn weggespoeld, de schutlakens vernield. En er heerst rechteloosheid. Er is weinig reden om aan te nemen dat het vóór die tijd beter was.7 In Puiflijk is dan Allert van Puffelick beleend met huis en hofstad ‘Opte Holte’ (= het Holt) , de twintig morgen die erbij horen en met de molen van het dorp.8