Rondom 1900
Pastoor Deenen
De opvolger van Antonius van den Bosch [overleden 1891] staat met beide benen in het volle ‘Rijke Roomsche Leven’. Hij is zich bewust van de macht, het gezag en de invloed van de Heilige Moeder de Kerk. Nu er een nieuwe kerk staat, een waardige pastorie en er een eigen Rooms kerkhof ligt, wil de nieuwe pastoor Johannes Deenen dat de kinderen katholiek worden onderwezen en opgevoed, de ouden van dagen en de zieken door nonnen worden verzorgd. Zoals bijna alle dorpen in Maas en Waal een klooster hebben, zo wil hij er ook een voor Puiflijk. Het is hem een gruwel, dat de meisjes samen met de jongens les krijgen op een openbare school, ook al zijn de beide schoolmeesters brave katholieken.
Ondermeester van Woesik vertrekt in 1897 naar Heemskerk en dan staat de oude meester Kerssemakers er weer alleen voor. Voor pastoor Deenen komt dat goed uit, want dan kunnen alle meisjes gauw naar de meisjesschool van de nonnen.
Het klooster is al klaar en de Dominicanessen van Voorschoten zijn bereid naar Puiflijk te komen. De pastoor krijgt zijn zin echter nog niet. De klaslokalen staan nog niet in de steigers en meester Kerssemakers, 72 jaar, heeft echt snel hulp nodig. De gemeente roept daarom toch sollicitanten op en meester Hol uit Leeuwen komt, maar binnen het jaar houdt hij het voor gezien en opnieuw moeten er sollicitanten worden opgeroepen. Ook dit keer blijkt een Leeuwenaar, Gijs van de Geijn, onderwijzer in Alphen, de beste. Hij wordt benoemd tot ondermeester voor een jaarsalaris van f 550,-. Hij gaat in het oude schoolhuis, rechts van de school, wonen. Meester Kerssemakers woont links van de school, vlakbij de veldwachter. In 1901, het jaar dat de schoolplicht is in gevoerd, telt de school op de Hucht 100 leerlingen. 50 voor elke meester.
Pastoor Deenen hoopt en rekent er op dat er spoedig zuster-onderwijzeressen les kunnen gaan geven aan alle Puiflijkse meisjes. Als meester Kerssemakers dan met pensioen gaat, hoeft de gemeente geen nieuwe onderwijzer meer te benoemen aan de openbare school. 1