Kind zijn rond 1900
Burgemeester Verheijen vindt dat de jeugd op school geen gymnastieklessen nodig heeft, want de kinderen op het platteland kunnen zich vrij in de frisse lucht bewegen.12 Veel kinderen echter, hebben niet al te veel tijd om te spelen. Ze moeten thuis helpen, op school leren en bij de zusters vaak ’s morgens vóór school naar de godsdienstles. Eerst de kleine cathechismus en later de grote cathechismus van buiten leren en op zondag was er dan niet alleen de mis waar je naar toe moest, je moest ook naar het lof, de H. Familie of Maria Congregatie. Het geloof bepaalde het ritme van de dagen.
De kinderen die op school zaten, stonden tegen zeven uur op, aten wat pap of een boterham, liepen dan naar de meisjesschool voor de catechismusles van de pastoor en om negen uur zaten ze in de klas bij meester Van de Geijn of de ondermeester. De meisjes kregen les van de zusters Leontien en Verona. Om elf uur mochten de ‘etenbrengers’ naar huis. Daar haalden ze het etensketeltje13, eigenlijk zijn het er twee die aan elkaar vast zitten, en liepen ermee naar de vaders in het veld of op de steenovens in de Drutense uiterwaarden. Als de mannen hun middagmaal, vaak stamppot met spek in het ene keteltje en pap in het andere, op hadden, konden ze weer naar huis om zelf wat te eten en om half twee begonnen de lessen weer. Als dan de school om vier uur uit was, aten ze een paar boterhammen en hielpen ze thuis in huis, op het land en in de moestuin. Ook vader had na zijn werk thuis nog het een en ander te doen. Luieren kon zich niemand van de familie veroorloven. Na het werk werd er gegeten. Ieder prikte met zijn vork een gebakken aardappel en een stukje gebraden spek, daarna, met wat geluk, was er een bord havermoutse- of rijstepap. Bidden en dan naar bed.