Fusie

De Boerenleenbank gaat in 1972 samen met de Raiffeisenbank, dat haar Nederlandse kantoor in Utrecht heeft. Ze dankt haar naam aan de Duitser Friedrich Wilhelm Raiffeisen, die in Duitsland een bank stichtte, die net als Pater van den Elsen voordelige en veilige bedrijfskredieten wilde voor de leden. Vooral omdat in het begin van de twintigste eeuw particuliere geldschieters ‘schandelijke rentetarieven hanteerden’. Bovendien konden die geldschieters de lening van de ene op de andere dag opzeggen. Ze hadden dan het recht om zonder erbarmen de bezittingen van de schuldenaar te verkopen. Daarom vooral, richtten de pater en de Duitser hun banken op. Samen droegen de beide banken voortaan de naam: Rabobank.

Bestuur van de Boerenleenbank in Puiflijk
voor het café en de bakkerij van de dames Hendriks.
V.l.n.r. staand: Kees van Hulst, Van der Heijden, Antoon Mulders, Gert van der Zandt.
V.l.n.r. zittend: Meester Van de Geijn (kassier), Antoon Bouwmans (voorzitter), pastoor Jacobs (geestelijk adviseur), Hend van Os.

Nog in datzelfde jaar bespreken de kantoren van Druten en Puiflijk óf en hoe ze verder samen kunnen werken, ook al omdat zich Druten-Zuid in die tijd aandient. Dan gaat het snel. Al in 1973 wordt het kantoorgebouw aan de Hogestraat fiks verbouwd en uitgebreid. De banken van Altforst, Druten en Puifiijk gaan dan als Rabobank Midden Maas en Waal verder.

De bank, vroeger alleen voor boeren, winkeliers en ambachtslieden, is net als de andere banken een spin in het geldweb geworden. Je kunt niet meer zonder de bank. Je salaris wordt op een bankrekening gestort, je betaalt rekeningen via de bank en als je een huis wilt kopen of verbouwen, de bank leent je het geld. Wil je een auto of een caravan en je hebt geen geld ? De bank leent het je graag, als je maar op tijd rente en aflossing betaalt.

De Rabobank is altijd een coöperatie geweest. Haar winst is voor de leden. De bank vindt dat ze bovendien een bijdrage dient te leveren aan de gemeenschap. Al vanaf bet begin deed ze dat. Ze droeg bijvoorbeeld bij in de kosten van stier en beer, die moesten zorgen voor de groei van de veestapel. Elke imker kreeg toen f 0,50 van de bank voor elk bijenvolk dat de winter had overleefd. Onder de landarbeiders werden pootaardappelen verloot, missionarissen kregen geld mee voor hun missies. En de paters uit Megen kregen geld omdat ze de pastoor regelmatig hielpen. De bank steunde de K.N.A., de toneelclub, de wandelclub, de voetballers, de boerinnenbond, de K.A.J. en de K.P.J.3


Hoofdstuk XIX.