Nieuwe bewoners

Waar op de hoge zandgronden in het oosten van het rivierengebied altijd mensen zijn blijven wonen, trekken pas weer in de achtste eeuw mensen naar het lage en lege westen van Maas en Waal. Ze bouwen hun boerderijen op de hogere rivierduinen en oeverwallen, bewerken akkers, weiden er hun vee. De nieuwe Maas en Walers horen tot het volk der Franken. De streek hoort in ieder geval tot het Rijk der Franken. Ook zij hebben hun sporen nagelaten. Frankisch aardewerk met randstempelversiering op de Heuf en Karolingisch aardewerk aan de Singel. Het is weinig uit die tijd, maar het zijn wel tekenen van de mensen toen. De Hucht is vanaf die tijd altijd bewoond geweest.2

Woonplaatsen in de vroege Middeleeuwen.

Grondbezit

Als er nauwelijks handel is, er geen munten meer zijn, is het bezit van grond het enige waarmee je in leven kunt blijven. Als een hoofdman ten strijde trekt, is dat vaak om grond te verwerven . En zijn vrije boeren, die hem steunen als soldaat, verlangen dan ook een beloning in grond. In de ogen van de latere Franken was de koning de enige eigenaar van de grond. Hij kon dus zijn strijders met grond belonen. Als zijn vazallen hun dienaren met grond beloonden, tastten zij daarmee het gemeenschappelijk bezit van de grond aan. Het verdween niet geheel, maar particulier bezit nam toe. Zeker in de tijd dat het recht van de sterkste gold

Zo was er voortdurend strijd, strijd om land. In het klein en in het groot. En altijd is het de sterkste die het rijkst en het machtigst wordt. Toch is het bezit van akkers en weiden, bossen en wateren slechts geleend bezit. De koning blijft de enige bezitter. Maar als hij zijn krijgers aan zich wil binden in al zijn oorlogen kan de koning of hij nou Clovis, Pepijn de Korte of Karel de Grote heet, niet anders dan ze belonen met grond en vis- of jacht – of tolrecht. Omdat ze eigenlijk onmisbaar voor hem zijn, slagen ze erin hun leengoed erfelijk te verwerven. Zo ontstaat er een lokale adel.3 Ze strijden niet alleen tegen elkaar, maar ook tegen de Noormannen die al vanaf de zesde eeuw deze streek onveilig maken. Mensen zijn bang van die grote, woeste en meedogenloze krijgers uit het noorden van de wereld. Nog in 880 zitten ze in Nijmegen en het zou verbazingwekkend zijn als ze Puiflijk zouden hebben gespaard op hun rooftochten .4