Wat er veranderde. Eerst nog wat kerkse perikelen

Het zaad van de ‘enig ware religie’ viel in Puiflijk op onvruchtbare bodem. De Hervormde gemeente is altijd te klein gebleven om echt levensvatbaar te zijn. De dominee kon slechts leven als hij ook de protestantse Leeuwenaren bediende. Na de omwenteling van 1794 vluchtten de protestanten en hun herder. Ze keren weliswaar terug en even lijkt het er op dat ze klein maar dapper door kunnen gaan . De moeilijkheden zijn echter te groot, zodat dominee Van der Linden in 18 16 moet verklaren dat er geen kerkeraad in het dorp is, omdat alleen hij, zijn vrouw en hun vijf dochters Hervormd zijn. En, deelt de dominee mee, er is ook geen geld voor wat dan ook, want wie moet de centen opbrengen? Geen wonder dat Vander Linden in 18 17 het eerste, het beste beroep elders aanneemt en geen wonder dat er geen opvolger kan worden gevonden.

Ook al hebben de Leeuwenaren een mooie kerk aan de dijk bij de wiel en telt hun deel van de gemeente zo’n 130 lidmaten. Ze hebben echter geen pastorie en de pastorie in Puiflijk waar de dominee zou moeten wonen, is eigenlijk een onverklaarbaar bewoonde woning.

De N.H. kerk met pastorie in Boven Leeuwen.

Met het vertrek van dominee Van der Linden is er geen Nederlands Hervormde gemeente Puiflijk meer. Er komt in 1822 wel weer een nieuwe dominee maar die gaat in Leeuwen wonen in de nieuwe pastorie bij de kerk. In 1820 zijn de oude Puiflijkse pastorie en de resten van het oude Puiflijkse kerkje afgebroken en de stenen zijn gebruikt voor de bouw van die Leeuwense pastorie. De toren is blijven staan. Als er nog Hervormden in Puiflijk wonen, kerken ze voortaan in Druten in het kerkje aan wat nu de Nieuwstraat heet. Vanaf 1810 tot 1860 hebben daar de Hervormden gekerkt. Toen is het gebouwtje een synagoge geworden en gingen de protestanten ter kerke in hun nieuwe kerk aan de Kattenburg.

De schuur rechts op de foto was enige tijd het N.H. kerkje in de ‘Jodenhoek’ van Druten. Na 1860 was dit gebouwtje in gebruik als synagoge.

Er rest in Puiflijk geen enkele tastbare herinnering aan de Nederlands Hervormde gemeente. 1 Voor de Roomsen bleef de schuurkerk aan de Kerkstraat in gebruik voor de eredienst. Er was geen oude Middeleeuwse kerk meer die ze zouden kunnen overnemen van de Hervormden, zoals dat bijvoorbeeld in Druten het geval was. Het blijft dus nog even behelpen. Pastoor van Koolwijk heeft bovendien voortdurend geldzorgen om de kerk en om zijn eigen inkomen. Daarom vraagt hij in 1808 aan koning Lodewijk-Napoleon (1806 – 1810) om een hogere vergoeding. Hij schrijft dat zijn parochianen onwillig zijn om bij te dragen. Ook de bisschop verzoekt hij, om een groter deel van het vierendeels jaargeld. Zijn verzoeken schieten vele van zijn parochianen in het spreekwoordelijke verkeerde keelgat. Ze schrijven een lange brief op poten, weliswaar vol van beleefdheden, maar toch. Ze maken er in duidelijk dat ze met geen mogelijkheid zoveel geld kunnen opbrengen. De brief wordt ondertekend door: A. Schouten, de kerkmeesters H. van Hoogstraten, G. Schouten, A. van Sommeren en P. van Gent. Verder door Steven Jansen, Herman Cuppes, W. van den Heuvel, Jan Wijnakkers, W. van der Wielen, Geurt van Elk, Otto Kersten, H van der Sand, Jan van Kouwen, Cornelis van der Wielen, ]. van der Zandt en Wouter Gradussen, die tekent mede namens E. de Jong, die dan schout is in het dorp. 2

Het zijn niet de minsten die tekenen, maar zeggen ze, er zijn maar 59 gezinnen die de centen bijeen moeten schrapen en ze hebben, al schrijven ze dat niet, ook nog andere lasten te betalen. De pastoor heeft, schrijven ze, een inkomen van f 641,- en dat is ‘naar het oordeel van andere geleerden toch een sortabel tractement. . .’ Hij is niet zo arm als hij zich voordoet, zo gaan ze verder, want hij heeft een kleine f 1.500,- in de schuurkerk gestoken. Zo gaan althans de geruchten, ook al staat het bedrag op naam van een zekere De Bruijn. Merkwaardig genoeg, gaat de pastoor akkoord met het schrijven van deze brief. Het zal met een sisser afgelopen zijn, want we horen of lezen er niks meer over. 3

Inderdaad hebben de parochianen ook kerkelijk nogal wat op te brengen. Zelf schrijven ze, dat ze de pastoor regelmatig vlees, groenten en fruit geven. Ook het onderhoud van de kerk, de aanschaf van kaarsen, miswijn, wierook en zo meer, betalen ze.

Pas in 1818 wordt de Puiflijkse parochie door de staat geholpen. Ze krijgt dan bij Koninklijk Besluit van koning Willem I een subsidie van f 3.000,- om schulden af te lossen en een nieuw doch eenvoudig waterstaatskerkje te bouwen op de plek waar nu de pastorie staat, aan de Van Mekerenstraat. Pastoor is dan Antonius Theodorus Lamers. Hij is de opvolger van de Horssenaar Wilhelmus Soetekouw, die van 1811 tot 1817 pastoor van Puiflijk was.4


Hoofdstuk IX.