Onrust onder de arbeiders
Tegen het eind van de negentiende eeuw toont burgemeester Gefken zich bezorgd over de toenemende onvrede bij de arbeiders in zijn gemeente. Die worden zich bewust van hun armoe en ellende, van hun schamele loon en hun onmacht. En dat leidt tot verzet. In onze streek weliswaar nogal timide en later dan elders, maar toch heeft de burgervader angst voor de in zijn ogen verderfelijke socialistische ideeën, die verspreid worden door uit Duitsland terugkerende werklieden. Er is een toename, volgens Gefken, van vechtpartijen en diefstallen. Door de vele fabrieken in de gemeente kunnen zich krachten ontwikkelen, waartegen de veldwachters niet bestand zijn. Daarom vraagt hij de regering om een brigade marechaussees.12