Namen
Sinds 1260 kennen we de adellijke familie die in het bezit is van de Heerlijkheid Puiflijk. In dat jaar is Willem van Puffelicke (hoe ook geschreven) de heer. Hij heeft in ieder geval broers: Gozewines en Werner. Na de dood van Willem, wordt hij opgevolgd door zijn zoon, ook een Willem. Die is echter niet onmiddellijk beschikbaar, want tijdens de Slag bij Woeringen, in 1288, wordt hij gevangen genomen door de heer van Cuyk en in diens kasteel opgesloten. Op enig moment is hij vrij gelaten, we weten niet wanneer. In ieder geval is hij twaalf jaar later, in 1300, vrij. Kennelijk heeft zijn vrijheid veel gekost, of is zijn Heerlijkheid in zijn afwezigheid verwaarloosd, want hij biedt zijn bezit aan aan graaf Reinald van Gelre. Willem, de zoon, krijgt de Heerlijkheid in leen terug. Hij blijft ook richter en mag op Darop blijven wonen. Maar een onafhankelijk heer, die zijn eigen keuzes kan maken, is hij niet meer. 14
Het blijft kwakkelen met de familie. In 1315 staat Alard van Puiflijk, samen met Otto van Nijenberg belastingopbrengsten af aan het kapittel van Xanten, waaronder de kerk viel. Ze zullen dat niet graag gedaan hebben, maar niet anders gekund hebben. AI in 1078 had paus Gregorius VII bepaald dat een leek geen kerk of kerkelijke grond kon bezitten en er dus ook geen tienden van kon ontvangen. Misschien waren de betreffende landerijen kerkelijke goederen en dan hadden de heren geen recht op de opbrengst. 15 Otto is net als Peter Vlugghen een vrije boer met grond. In de kerspel lag een perceel dat ‘Nienberch’ heette. Wellicht is hij daar naar genoemd en heeft hij er gewoond.16
Als Willem in 1317 sterft, wordt hij niet opgevolgd door een Van Puiflijk. De nieuwe heer heet Gerhard van Weerdenburg. Misschien is hij getrouwd met een dochter van Willem, misschien had die geen zoons. Wie zal het zeggen? Later echter, zijn er weer Van Puiflijks heer en meester in het dorp. Jan Willem in 1327 en 1343, in 1349 is er een Bernard Willem, in 1368 een Werner en ten tijde van de wonderbare genezing van Peter Vlugghen zijn respectievelijk een Otto en een Arnt de heren. 17