Strijd om de gelovigen

In haar strijd tegen de protestanten richt de Rooms Katholieke kerk rond 1560 in de lage landen nieuwe bisdommen op. Maas en Waal wordt ingedeeld bij het bisdom Roermond. Door alle krijgsgeweld is bisschop Lindanus niet in staat als herder zijn Maas en Waalse schapen te bezoeken. Vanaf 1580 krijgen de Roomsen het echt moeilijk in de Staatse gebieden, want de Staten van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden nemen de bezittingen, bevoegdheden en macht over van de bisschoppen en bovendien mag alleen nog de Hervormde godsdienst in de kerken worden verkondigd.

De Roomsen moeten ‘ondergronds’. Vaak hebben ze geen pastoor meer, ook Puiflijk niet, zoals Jacob Mom in 1600 meldt. De Staatse Heren klagen over het gedrag van deze katholieke ambtman. Hij wordt geacht de pastoors af te zetten, zodat dominees hun plaats kunnen innemen. Haast heeft onze Jacob er niet mee en als ze hem weer eens manen op te schieten, schrijft hij dat het niet fatsoenlijk is om tegen de oude gebruiken en gewoonten bij het aanstellen van pastoors in te gaan. Verder schrijft hij dat als de pastoors de juiste leer preken, ze moeilijk zijn af te zetten. Bovendien staat er in zijn brief, dat de Heren blij mogen zijn dat er na jaren van gebrek aan zielzorg weer Gods woord wordt verkondigd en het volk nu weer in vroomheid wordt onderwezen.12

Zo krijgt ook Jan Laurens, bekend als Johannes Laurentii, Mom’s steun, ook al is niet duidelijk of de man nou priester wil zijn of dominee. In ieder geval was hij in Utrecht priester geweest, had zijn habijt aan de kapstok gehangen en was naar Dodewaard en Hien gegaan om daar de jeugd te onderwijzen. In Hien heeft hij ook kinderen gedoopt. Of hij als priester al een vrouw had, weten we niet. In 1601, als hij schoolmeester in de Betuwe is, is hij getrouwd maar leeft hij gescheiden van zijn vrouw. De Classis van Nijmegen, de vertegenwoordigers van de protestante gemeenten in de streek, pruimt hem niet. Volgens haar is hij in zijn geloof niet zuiver op de graat en dan leeft hij ook nog gescheiden. Kortom, hij is niet geschikt om predikant te worden. Als hij in 1603 in Puiflijk verschijnt, noemt hij zich pastor. Daar kun je alle kanten mee uit. De mensen zijn blij dat ze weer een herder hebben, hoe dan ook. Maar de Classis wil hem nog steeds niet. Dankzij de steun van ambtman Mom kan Jan nog tot 1605 blijven. Dan wordt het ‘m toch te heet onder de voeten en hij vlucht naar Spaans gebied, naar Oyen om precies te zijn. Ook daar probeert hij nog predikant te worden. Maar hij krijgt geen toestemming. In 1608 en 1618 horen we nog van hem als hij het even in Druten probeert. Dan valt het doek voor Johannes Laurentii.13

Ook als is de streek nog steeds een desolaat gebied, uitgemergeld en verlaten, toch wonen er mensen op de Hucht, want ze schijnen op de naamdag van Johannes de Doper op 24 juni 1606 ‘afgoderie ‘ te hebben bedreven.14

Puiflijk was in die tijd net als Bergharen een bedevaartsoord. Het beeld van Sint Jan in de kerk trok veel pelgrims.15 Jacob Mom, de katholieke ambtman van Maas en Waal, krijgt op 5 mei 1608 het bevel van het Hof van Gelre om bekend te maken dat niemand ‘op die voors. Of andere dagen [ … ] tot Puflic sich sulcken einde (waagde) te begeven.’ Nog in 1614 moet de classis van Nijmegen, waaronder de protestanten van Puiflijk vielen, optreden. ‘Sal nochmaels by den E. Hove door visitatores aengehouden worden, dat doch eenmaal beedevaert tot Haeren (Bergharen) ende Puffelick verhindert ende outaren affgebrooken worden.’