Kerkelijke perikelen

Het blijft dweilen met de kraan open bij de schuurkerk op het Middelveld. Gebouwd van zeer vergankelijk materiaal, moet er voortdurend gekalefaterd worden, zeker als de kerk weer eens weken of zelfs maanden onder water heeft gestaan. Ook de pastorie van Petrus Reesen, die in 1713 Van Tendeloo opvolgt, moet regelmatig worden opgeknapt. Pastoor Reesen woont op een kwartier lopen van zijn kerk en eigenlijk zou hij graag bij de kerk wonen, maar ‘Wie zal dat betalen?’ is telkens weer de zorgelijke vraag voor alles wat de Roomsen zouden willen.

In 1740 klaagt pastoor Joannes Schoonderwoerdt (uit Monfoort), over de slechte staat van de schuurkerk en het klooster in Megen (Puiflijk is een Franciscaanse statie) en vraagt zich af of herstel eigenlijk wel zin heeft. 22

Desondanks groeit en bloeit de parochie tegen de verdrukking in en in 1737 krijgt pastoor Schoonderwoerdt hulp van een kapelaan. Antonius Knors van Wehberg OFM is de naam. Zal hij de kindertjes ’s zondags de tien geboden, de vijf geboden, alle litaniën, alle heiligen en de bijbelse verhalen hebben uitgelegd? De franciscaan Van Wehberg vertrekt in 1741 naar Ewijk waar hij pastoor wordt. Na hem komen Goswinus van Linden uit Lith (1742-1745), Gerard van Hurwens ook uit Lith (1745-1747), Adrianus Wilhelmus Schluijs uit Geijsteren (Hij gaat naar Wanssum als kapelaan en komt in 1770 terug, later wordt hij pastoor van Puiflijk), Laurentius Giebels uit Velp ( 1776-1786), Gerard van der Sandt, Puiflijkenaar. (Hij wordt in 1796 pastoor van Leeuwen). Na hem wordt P.M. Kersten de assistent van de Puifiijkse pastoor Van Coolwijk.23

Het schijnt dat in 1783 onder pastoor Toonen de oude, gammele schuurkerk is vervangen door een boerderij waarin op de deel de kerk was en in het voorhuis de pastorie. Maar al in 1789 moest die gloednieuwe schuilkerk opnieuw worden afgesmeerd. De pastoor was trots op zijn kerk, vooral ook door de versieringen en beelden van Johann Martijn Rieff. 24

De schuurkerk zag eruit als een boerderij, zoals die in de streek werden gebouwd. Voor de oplettende voorbijganger was de hoeve wel herkenbaar als kerk.

In bet bijzonder het beeld van de heilige Barbara trok pelgrims. Daarom hebben in 1792 de pastoor van Dreumel, Gijs Vermeulen, en de Puiflijkse herder Antoon van Coolwijk ruzie juist over die heilige Barbara. Vanouds trekken pelgrims uit de streek en omstreken op 4 december naar Dreumel op bedevaart en dat brengt geld in het laatje omdat de bedevaartgangers gul offeren om voorspraak te krijgen van de heilige tegen een onverwachte dood, tegen storm, tegen koorts en pest, tegen brand, bliksem en vuur. Ze is patroonheilige voor de architecten, bouwvakkers, brandweerlieden, dakdekkers, gevangenen, soldaten en nog een hele rits meer. Een veelzijdige heilige zogezegd.

Geen wonder dat de pastoor van Puiflijk ook graag pelgrims in zijn kerk heeft. Daarom vraagt hij aan de bisschop of ook in Puiflijk de heilige mag worden aanbeden door pelgrims, want anders moeten zijn parochianen zo ver lopen, helemaal naar Dreumel. De zaak loopt hoog op. Zo hoog dat de deken van Maas en Waal de beide pastoors vraagt elk twee collega’s te kiezen, die dan samen moeten overleggen over wat er moet gebeuren. Uiteindelijk weten we niet hoe het is afgelopen en waar de bedevaartgangers hun aflaten zijn gaan halen. Vermoedelijk zal in beide kerken tot de heilige zijn gebeden en geofferd.25

Ook de Hervormden hebben zo hun problemen met kerk en pastorie. De dominee woont op de Hucht in een eeuwenoude en bouwvallige pastorie en er zijn te weinig protestanten om pastorie en kerkje te onderhouden. Toen de Hervormden van Leeuwen in 1753 hun eigen kerk bouwden naast de Wiel, waarin de oude Middeleeuwse kerk (St. Aldegundiskerk) was verdwenen door een van de vele dijkdoorbraken, bleef er eigenlijk maar weinig over van de gemeente in Puiflijk.

NH-Kerk in Boven-Leeuwen, naast de Wiel, waarin de oude middeleeuwse St. Aldegundiskerk is verdwenen door een van de vele dijkdoorbraken.

In Leeuwen was er niet alleen een fraaie kerk, maar ook een redelijk aantal protestantse gelovigen. Daarom verhuist dominee Cornelis van Coeverden (1752-1780) naar het boveneind. Hij gaat in de kost bij een van zijn gemeenteleden. Alles beter dan de vervallen pastorie en het oude, lege kerkkoor op de Hucht. Het zal nog een hele tijd duren voor een Leeuwense dominee op stand zal kunnen wonen. Daarom is ook dominee Gerardus Kist (1780-1785) kostganger in Leeuwen. Maar zijn opvolger Dirk Storm van ’s Gravesande (1785-1787) vindt dat de pastorie in Puiflijk, pastorie van de N.H. Gemeente Puiflijk-Leeuwen, moet worden opgeknapt door de dorpelingen van Leeuwen en Puiflijk. Hij maakt er zelfs een rechtszaak van. De Leeuwenaren, althans de Hervormden, willen wel bijdragen, maar in Puiflijk wil niemand dokken, want er is alleen dat ene protestantse gezin van koster-schoolmeester G. de Kat en die heeft er het geld niet voor. Uiteindelijk geven de jonkers als bestuurders op het Drutense Ambtshuis, de dominee de goede raad om voorlopig maar in Leeuwen in pension te blijven.26