In de pruikentijd op de Hucht; een klein dorp

Als pastoor Van der Sandt in 1699 op 61-jarige leeftijd sterft, volgt de franciscaan Reijnerus van Tenderloo uit Herenthals hem op. De nieuwe pastoor schrijft in 1706, dat hij 600 communicanten heeft. 120 ervan wonen in Puiflijk, 273 komen er uit Druten en het boveneind van Leeuwen telt er 207. Toendertijd konden kinderen nog niet ter communie. De 120 Puiflijkse communicanten zijn in ieder geval ouder dan twaalf. Laat ons zeggen dat er nog zo’n 30 kinderen beneden de twaalf op de Hucht ronddartelen, dan zijn er rond 1700 niet meer dan 150 Roomsen in het dorp. In die tijd leven er ook nog ongeveer 20 Hervormden. Laten we het inwonertal ruim afronden op 200 inwoners.1

Rond 1750 was het schip van de kerk volledig vervallen.

Voor die 20 Hervormden preekt dan dominee Johannes Stumphius (zeg maar Jan Stomp) in het koor van de oude Middeleeuwse kerk. Het schip is allang vervallen, want niemand voelde de behoefte om die buik te onderhouden. De Hervormden hadden voor die paar gelovigen genoeg aan het koor en de Roomsen hadden niks aan het schip. De toren is van belang voor iedereen, daarom wordt die wel onderhouden. Omdat hij steviger is gebouwd, blijft ie zonder onderhoud ook langer overeind. Het koor heeft dringend een opknapbeurt nodig en die paar protestanten moeten daarvoor het geld opbrengen. Het lukt dominee Stumphius en zijn schoolmeester Arnold van Spijck toch genoeg geld op te halen om dat koor grondig op te knappen . Bepaald scheutig zijn de familie Van Erp (van het Holt) en schout De Rooy. In ruil voor hun bijdrage eisen ze dat ze dan wel in het kerkje worden begraven. Na hun dood welteverstaan.2

Inderdaad, de Van Erps zijn gereformeerd geworden. Ze staan tenminste vermeld als lidmaat in het kerkeboek van de Nederlands Hervormde Gemeente. Dominee Stumphius heeft een van hen hoogstpersoonlijk ingeschreven: ‘Op 21 december 1717 is de Hoogwelgeb. Vrouwe Godina van Broeckhuysen Douairière van Erp tot lidmaat tot Puiffelijk aangenomen.’ De dominee mocht dan als zielzorger weinig aan Gods woord verdienen, hij werd toch een man in bonus als tolgaarder van de tol over de Wetering in Bergharen. Die had hij namelijk gepacht.3

De plek waar de tol van Bergharen lag.

Pastoor van Tendeloo bleef arm. Hij had niet alleen de gelofte van armoe afgelegd, zijn parochianen zijn arm als de kerkratten en konden zelden alle lasten opbrengen voor schuurkerk, pastorie en pastoor. Van Tendeloo is niet oud geworden. Geboren in 1670, priester gewijd in 1694 is hij in 1713 overleden en begraven in het klooster van Megen. De nieuwe herder heet Petrus Reesen uit Maastricht, ook hij is franciscaan. De pastoor heeft enkele keren aanvaringen gehad met het protestantse Ambtsbestuur. In 1719 dreigen ze de schuurkerk te sluiten, maar het is er niet van gekomen.

Ook in 1732 heeft hij weer problemen, maar ‘Door zijn vriendelijkheid katholieken en niet-katholieken evenzeer dierbaar’, kon hij al gauw weer als herder voor zijn kudde zorgen.4

In 1729 schrijft hij dat hij 900 communicanten heeft. Zijn parochie, bestaande uit parochianen uit Druten, het boveneind van Leeuwen en Puiflijk, is kennelijk nogal gegroeid en ook het dorp op de Hucht zal dan meer inwoners tellen. Maar een klein dorp is het nog steeds. 5