Gescheiden kassen

Afferden, Deest, Druten en Puiflijk vormen een gemeente en dat vinden Afferden, Deest en Puiflijk buitengewoon vervelend. Sinds de samenvoeging eerst in 1818 en later in 1825 zitten ze elkaar, maar vooral Druten, regelmatig dwars in de raad. Het gesteggel is zo erg, dat op 14 januari 1869 de Provinciale Staten van Gelderland een scheiding van het geldelijk beheer van de vier dorpen toestaan. Die regeling staat bekend als de Verbandsregeling.2

Puiflijk mag vanaf dat moment voor een deel weer zelf beslissen over inkomsten en uitgaven voor het eigen dorp. Er zijn dat jaar 625 inwoners op en rond de Hucht. De inkomsten voor 1869 bedragen totaal f 2005,56. Die inkomsten komen uit allerlei bronnen. Er is een batig saldo van 1868, het Rijk geeft f 514,50 en het dorp krijgt ook de gemeentelijke belastingen op eigendom en personeel. Dan zijn er nog de hoofdelijke omslag, de hondenbelasting, de schoolgelden, verpachtingen, de rijkssubsidie voor de schoolmeester en bet onderhoud van het schoolgebouw.

De Puiflijkenaren, in dit geval hun raadsleden, geven het geld uit aan de algemene bijdrage voor de Algemene Huishouding op het Ambtshuis ten bedrage van f 562,50 [?]. Dan is er een hele reeks van grotere en kleinere uitgaven aan wegen, bruggen, duikers, plantsoenen, begraafplaats, brand- en blusmiddelen, de klok in de toren, grondbelasting, polderlasten, brandwaarborg, aanbestedingen, subsidies, behoeftigen, het onderwijs en wat klein grut. Die uitgaven bedragen dat jaar f 1.937,50. Het dorp houdt zodoende f 68,06 over.3

De vier dorpen houden de gescheiden kassen tot 1929. Dan is de provincie het spuugzat en dreigt de rente op de leningen drastisch te verhogen als ze de centen niet met elkaar willen delen. Gescheiden of niet, naijver en ruzies zijn er altijd geweest, als de belangen van de dorpen in het geding lijken.4

In de loop van de 19e eeuw, bemoeit het gemeentebestuur, voor de inwoners van Afferden, Deest en Puiflijk is dat het verdomde Druten, zich steeds meer met de mensen. En bijna altijd hebben die dorpen het idee dat die bemoeienis in het nadeel van hun dorpen uitpakt. Van de andere kant echter, geeft de gemeente in die 19e eeuw, anders dan een eeuw eerder, wel hulp aan hen die hulp behoeven.

Zo krijgt Theodorus Nicolaasen in 1868 ‘onderstand’ van f 1,50 per week. Onderstand betekent dat je geld krijgt voor huisvesting, eetwaren, brandstoffen, kleding, beddegoed, als je ziek bent of een gebrek hebt. En dat allemaal voor f 1,50. Je hebt er bovendien geen recht op, het blijft liefdadigheid, waarover de heren van de commissie beslissen. De vrouw van Cornelis Deijnen krijgt verloskundige hulp en de weduwe van Kampen, wonend in Bergen, maar afkomstig uit Puiflijk, krijgt geneeskundige hulp betaald uit de Puiflijkse dorpskas, net als Theodorus Willems, geboren in Puiflijk, maar wonend in Batenburg. Eigenlijk logisch, want als elke gemeente moet betalen voor zijn behoeftige inwoners, dan is natuurlijk iedere gemeente geneigd de armen weg te sturen. Zodoende moet de gemeente van geboorte opdraaien voor de kosten van hen die ergens anders zijn gaan wonen. Johan van de Geijn woont gewoon in het dorp en krijgt ook onderstand én een breukband. De noden worden gelenigd door het Algemeen Armenbestuur van de gemeente. Ze heeft f 200,- in kas. Hermanus Van de Zandt is de armenmeester voor Puiflijk.

De gemeente betaalt ook een jaarwedde aan dokter J. J. van Kempen, speciaal voor de armen. Later doet ze dat voor de doktoren Ghijssen, Sauter, Deelen en Hobo.

De parochie beeft in 1874 een Vincentiusvereniging, die ook de armen probeert te helpen, al bulkt ze niet van de centen.

In het gebouw links vergaderde het Armenbestuur. Achterin woonden oude mannen.
Het huis ernaast is het oude vrouwenhuis en het ziekenhuis. Daar woonde ook de wijkzuster, zuster Felicitas. Dan volgt het klooster met kapel. Daarnaast staat een dubbel woonhuis, waarin ook koster Lemmers woonde.

Als er rampen zijn, zoals de cholera-epidemie van 1866 is het de gemeente die de kosten moet betalen, want een collecte ten behoeve van de slachtoffers die f 840,- opbrengt, mag daarvoor niet worden gebruikt. Kleren en stro worden verbrand, woningen gereinigd met chloor en er is ook geld nodig om de boel te witten en te teren en voor nieuw, vers bedstro te zorgen. De kosten voor het begraven van de doden betaalt de gemeente, net als de f 250,- die heelmeester Van Kempen extra krijgt voor zijn strijd tegen de cholera. Kermis is er dat jaar niet geweest en het jaar erop is er een sobere kermis: ‘zonder kramers, musijkanten, orgeldraaiers of dergelijke.’5

Steeds meer en vaker bemoeit de gemeente zich met bet doen en laten van de mensen. Regelmatig hangen er verordeningen, waarschuwingen, reglementen en maatregelen in de mededelingenkast bij de kerk. Vaak gaan die publicaties over orde, rust en vooral veiligheid. Allerlei soorten veiligheid. Zo valt er juli 1868 bet volgende te lezen:

‘De Burgemeester der Gemeente Druten. In aanmerking nemende, dat het gevaar voor ontstaan van brand aanmerkelijk wordt vergroot door verregaande onvoorzichtigheid bij bet behandelen van vuur, licht, het gebruiken van lucifers, het rooken van tabak, enz.: Waarschuwt mits deze, met den meesten nadruk tegen voorschreven handelwijzen en roekeloosheden vooral ook tegen het onder bereik laten van lucifers bij kinderen, het onvoorzichtig plaatsen van asch, het rooken op dorsvloeren, in hooi- of korenbergen enz.: alsmede op straten of wegen anders dan uit pijpen voorzien van een goed sluitende dop. Gelast de Rijks- en Gemeente-Veldwachters om met de meeste gestrengheid en zonder oogluiking noch aanzien des persoons, tegen alle overtredingen de bestaande wettelijke verordeningen op het brandwezen proces-verbaal op te maken, ten einde voor de bevoegden strafrechter te worden vervolgd.’

Een maand later hangt er weer een waarschuwing in de kast bij de kerk en daarin wordt precies uitgelegd wat nu wel en niet mag. Na een ambtelijke inleiding, schrijven B. en W.: ‘Gezien artikel 4 van het reglement op het brandwezen in deze gemeente luidende: Het is verboden in de gebouwen, de gedeelten derzelven, bedoeld in art. 2 met licht te komen anders dan geplaatst in een digte lantaarn. Herinnert mits deze aan die bepaling, op welke overtreding bij art. 24 eene straf is bedreigd van f 1,- tot f 25,- geldboete en een gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen te zamen of afzonderlijk; met waarschuwing om zich voor vervolging wegens het overtreden van voorschrevenen verbod te vrijwaren. En gelast de Ambtenaren van justitie en policie tegen dusdanige overtredingen te waken en bij haar bevind proces-verbaal op te maken.’

En in december 1869 hangt er onderstaande waarschuwing: ‘ … brengen mits deze ter algemeene kennis, dat het streng verboden is ter gelegenheid van oudejaars-avond en nieuwjaarsdag op de straten langs de huizen en openbare plaatsen te schieten of eenigerlei vuurwerk af te steken, zullende hiertegen naauwlettend gewaakt en tegen de overtreders proces-verbaal opgemaakt worden.’

Als A. van Hulst en W. Ruijssenaars langs zullen komen om de stookplaatsen en schoorstenen te schouwen, hangt dat in de mededelingenkast. Het lijkt er op dat de nieuw geplaatste telegraafpalen regelmatig worden vernield en dus hangt er weer een waarschuwing in de kast: ‘ … Zware straffen zijn bedreigd, te weten gevangenisstraf van een maand tot twee jaren en eene geldboete van f 50,- tot f 250,- tegen allen, die aan telegraafpalen, toestellen of alles wat daaraan is verbonden schade toebrengen. Ouders en voogden worden bepaaldelijk voor hunne kinderen of pupillen op deze wet oplettend gemaakt; en bijzonder aanbevolen dat het gooijen met steenen niet mag plaats grijpen.’6

Ouders zouden trouwens hun kinderen beter moeten opvoeden, want ‘ … een zeer groot misbruik wordt gemaakt, met het werpen van steenen, zoowel op menschen als dieren; en dat nog kortelings geleden, daardoor een groot ongeluk zouden hebben plaats gegrepen.’ De overheid als schoolmeester met het opgeheven vingertje.

De ambtelijke taal mag dan wat ondoorzichtig, moeilijk en saai zijn. De boodschap is duidelijk: De burgers dienen zich te gedragen zoals de overheid vindt dat het hoort. De bemoeienis van de gemeente gaat wel vaak, maar niet alleen over veiligheid, orde en rust. Ze geeft de mensen ook de gelegenheid zich gratis te laten inenten tegen besmettelijke ziekten. Meestal gebeurt dat in de school. 7

In 1874 constateert dokter Deelen dysenterie bij Peter Ederveen op de Scharenburg. Uiteindelijk breekt er een epidemie uit. In september wordt alles wat maar enigszins besmet kan zijn bij de weduwe Maria Wesselina Janssen in beslag genomen. Te weten: ‘een veeren donzen bed, een veeren donzen hoofdpeluw, twee veeren donzen kussens, twee gestikte gewatteerde dekens, een moltonnen deken, een wollen deken, twee oude wollen dekens, een kaffen bed en een wollen slaapmuts.’ De weduwe was kennelijk in goeden doen. Veren dekens en kussens. Wie had toen zoiets?

Een jaar later is er een tyfus-epidemie.8 In die tijd zijn er regelmatig epidemieën, vaak te wijten aan een gebrek aan hygiëne en gezond voedsel.

De Scharenburg richting Horssen .