In de nabloei van het Rijke Roomse Leven

Nog in de jaren ’40 en ’50 bepaalt de Katholieke Kerk het dagelijks leven van de mensen op de Hucht. Pastoor Bodenstaff volgt getrouw de wetten en regels van de Heilige Moeder de Kerk. De mensen gaan nog elke zondag en alle feestdagen naar de kerk en vaak ook door de week. De KRO is hun omroep, de Katholieke Illustratie en de Beatrijs zijn hun weekbladen, tenminste als ze zich die kunnen veroorloven en hun krant was de katholieke Gelderlander en ook die had niet iedereen in huis. De kinderen zitten op de katholieke school, doen de eerste en de plechtige communie en worden gevormd. Alle verenigingen of het nu de K.A.B., de K.A.J., de opvolger van de Jonge Werkman, de K.P.J., de gidsen en kabouters zijn of SCP, KNA, ‘Ona’, de toneelvereniging of het zangkoor, allemaal zijn ze katholiek en pastoor Bodenstaff is hun geestelijk adviseur.

De pastoor was wel gezien bij zijn parochianen. Hij was een menselijke priester, de eenvoud zelve, die alles weggaf aan de armen. Een zwerver aan de deur kreeg altijd wat, al was het maar een sigaar. Voor zichzelf had de pastoor weinig nodig. Door de week klepte hij op zijn zwarte klompen door het dorp. Bodenstaff kon kort van stof zijn, maar ‘alle miense in Pöfluk weure goed’. Het schijnt dat hij eens in een preek donderde dat hij geen zinken centen meer wilde hebben, die moesten ze maar onder de klomp spijkeren. Hij kon er niks mee. Voor de kerk had hij toch meer en echt geld nodig.

Nog ouderwets trouwen in de kerk.