Op school

Er zullen in die Pruikentijd (1700-1800) weinig kinderen naar school zijn gegaan in het kostershuis. De meester gaf alleen les aan kinderen van ouders die het konden betalen en daarvan waren er in Puiflijk niet zo veel. Hij woonde weliswaar gratis in zijn kosterij-schoolhuis en kreeg hij net als de dominee een klein jaargeld uit Xanten, maar de schoolmeester kluste er het een en ander bij om het hoofd boven water te houden. Zo was hij klokkenluider, koster, voorlezer en doodgraver. Zijn voornaamste opdracht echter was goed onderwijs te geven in de ‘Ware Religie’ en zijn leerlingen op te voeden tot ‘nuttige en tevreden burgers’ in de samenleving. Ook al een reden voor de katholieken om hun kinderen niet naar school te sturen.27

Dat onderwijzen en opvoeden viel overigens niet mee, want het schoolhuis was er slecht aan toe, de leerlingen knap vervelend en alle leerlingen, ongeacht hun leeftijd zaten bij elkaar in één lokaal. Hij riep ze een voor een bij zich om te kijken waar de leerling mee bezig was geweest, iets uit te leggen en nieuwe taken op te geven en hij moest de anderen dan ook nog ondertussen in de gaten houden. Geen wonder dat de plak en de roede nogal eens werden gehanteerd.

Zelden was de meester een liefdevolle opvoeder. Veel tijd besteedde hij aan de godsdienst en de kinderen leerden lezen uit de bijbel. Als de meester de kunst van het rekenen en schrijven meester was, gaf hij daarin les aan kinderen die daar extra voor betaalden.28 Schoolboeken waren gebaseerd op het geloof. Zo was er het A.B.C.-boek met het Onze Vader en de Tien Geboden en natuurlijk was er de Heidelbergse Cathechismus.29

De meester mocht de school sluiten als er veel kinderen ‘in besondere saisoenen en gelegentheden des jaers’ thuis nodig waren. Meestal was dat in de zomer en daardoor had de meester tijd voor een of andere bijverdienste en zijn eigen groentetuin. Maar hij mocht niet bijklussen als kroegbaas en pachter van wat dan ook, want zo’n beroep paste niet bij zijn voorbeeldig leven als christen.30


Hoofdstuk VII.