Belastingpachters
AI die belastingen werden geïnd door belastingpachters, ook wel zetters genoemd. Ze betaalden het bestuur een bepaald bedrag om de belastingen te mogen ophalen. Vanzelfsprekend deden de zetters dat niet voor niks. Ze mochten een bedrag extra innen voor zichzelf. Omdat al die aparte lasten nogal ingewikkelde berekeningen vergden, schatten de pachters vaak wat een gezin of een familie moest opbrengen. Een beetje natte vingerwerk dus eigenlijk.
Regelmatig probeerden de mensen onder de wurgbelastingen uit te komen, ook al stonden er zware straffen op fraude. Maar de zetters kregen het recht, ondersteund door de sterke arm van de schout en zijn rakkers, om huizen, schuren, hokken, weiden, akkers, wateren en bossages te bekijken om de juiste belasting te kunnen opleggen.
Om zelf beter uit te zijn, maakten de belastingpachters vaak onderling afspraken, zodat ze de belastingen goedkoper konden pachten en ze zelf meer overhielden. Het zal duidelijk zijn, dat ze niet geliefd waren. Het volk kraaide regelmatig oproer. De pachters moesten dan beschermd worden door de sterke arm en met geweld werden dan de pachtgelden alsnog binnengehaald. De raddraaiers moesten gewoonlijk het dubbele bedrag betalen bij wijze van straf.
Nadat het Ambtsbestuur een aantal jaren de buurmeesters van het dorp heeft opgedragen de belastingen op te halen, moest ze echter constateren dat er op die manier veel te weinig werd geïnd. Daarom keerden de belastingpachters weer terug. Ook op de Hucht. Maar dat kostte de dorpelingen behoorlijk wat meer. Ze verzetten zich dan ook en stelden geen ruimte als tijdelijke belastingkantoor voor de zetters ter beschikking.15 Eigenlijk hebben ze geen andere machtsmiddelen, behalve geweld.
In de loop van die achttiende eeuw, veranderen de heren van het Kwartier van opvatting over lasten en belasting. Zo rond 1770 willen ze een verdeling van de belasting naar draagkracht. De ridders waren vrijgesteld van belasting, dus moesten de boeren, pachters, ambachtslieden en arbeiders de belastingen betalen. Om dat te kunnen verwezenlijken, moeten de heren van het Kwartier weten hoeveel mensen er in een dorp wonen, hoeveel huizen er staan, hoeveel haardsteden er zijn, welke beroepen worden uitgeoefend, hoeveel kinderen, bedienden en paarden er zijn. Als je dat allemaal weet, kun je precies uitrekenen welke belastingen je kunt heffen, heb je de gehate pachters niet meer nodig en krijg je als overheid ook nog eens meer geld binnen.
Voor het Puiflijk van 1770 vind je die gegevens terug in de archieven. Nou is 1770 maar een jaar en kunnen de gegevens van het jaar ervoor of erna anders zijn geweest, toch geven de cijfers een aardig beeld van het dorp toen. In 1770 staan er 77 huizen, met 86 bruikbare haardsteden. Tien haardsteden zijn onbruikbaar. Er wonen 155 volwassenen en die hebben 72 kinderen onder de twaalf. Van die 155 volwassenen worden er 28 arm genoemd. 26 kinderen hebben arme ouders. In dat jaar draven er 46 paarden door het dorp. In 1767 betaalden al die Puiflijkenaren 530 gulden, 4 stuivers en 10 centen aan lasten. In 1768 is dat 529 gulden, 16 stuivers en 10 centen. 16