Intussen op de Hucht

Aan de Houtsestraat op de Hucht woont Paul van Hoogstraten. In 1913 stierven in een jaar twee van zijn zussen en een broer. Sindsdien woont zijn nichtje Marie, dochter van zijn broer Hermanus, als huishoudster bij hem. Marie is geboren op ‘Zorgvliet’ de hoeve van Hermanus aan de Koningsstraat in Afferden. Haar broer Jan werkt niet alleen in Afferden op de boerderij, maar ook bij oom Paul. Gelukkig zijn er knechts en dienstmeiden.

Marie heeft vanaf Pasen 1926 haar herinneringen aan die rampzalige januarimaand opgeschreven in een dagboek. Al op oudejaarsdag komen mensen vragen of ze bij Paul op het land hun aardappelen mogen inkuilen. En zoals alle mensen op de Hucht die hoog en droog wonen, veilig voor het water, vindt Paul dat hij moet helpen. Marie gaat ondertussen op de fiets naar het ouderlijk huis in Afferden, ze is bezorgd om haar moeder en broer Jan.

Op ‘Zorgvliet’ zijn ze al bezig om alles naar de bovenverdieping en de zolder te brengen. Beneden komt een kleine meter water te staan. Het water komt zo snel dat Marie niet meer naar de Hucht durft en eigenlijk vindt ze het ook gevaarlijk dat Jan probeert zijn beesten naar oom Paul te drijven. Toch gaat hij met 34 stuks op weg, wadend door het wassende water. Hij komt er behouden aan, maar als hij met een paard en wagen terug wil om pluimvee, varkens en kleine kalfjes op te halen, wil oom Paul dat niet hebben. Het is te gevaarlijk geworden. In Afferden worden die dieren naar de slaapkamers boven de kelder gebracht. Ook hun voer wordt er opgeslagen. Het bovenhuis is een veilig eiland.

Het huis is degelijk gebouwd en ze hebben alles wat ze nodig hebben bij de hand en anders wordt het met de boot tot aan het balkon gebracht. Na ruim een week legt een speciale boot uit Puiflijk aan bij het balkon. Ze komen Marie halen, oom Paul heeft haar nodig. In de boot zitten Jac. Megens, de arbeider van oom Paul en Alphons en Piet Bouwman. Als ze aankomt ziet ze dat de hoeve van oom Paul overbevolkt is. Marie schrijft: ‘We hadden namelijk in huis Jacobus Megens met vrouw en drie kinderen, Frans Megens met vrouw, broer en twee kinderen, vrouw Klaassen met dochter, Nicolaas van Kol met vrouw en zes kinderen. Alleen de kinderen van Frans Megens waren omstreeks tien jaar, alle anderen waren volwassen.’

De familie Van Hoogstraten herbergde vele buren. Die werkten op het erf.

De mannen sliepen op zolder op ‘kafbedden’. De vrouwen sliepen in de slaapkamers. Gelukkig schrijft Marie, hadden ze bijna allemaal hun eigen beddegoed meegebracht.

De Hucht bleef droog. Links de hoeve van Van Hoogstraten en Hend van Os.
Rechts de hooimijt en schuur van Van Erp en de huizen van Doortje van Hulst en Zoetekouw. Er is weinig meer van over.

Voor al die mensen in huis moet worden gekookt en gewassen. Dat is uren werk, elke dag weer. Iedereen helpt mee. Er wordt veel erwtensoep, stamppot, hete bliksem, pap en balkenbrij bereid en gegeten. Ze eten om beurten want er is niet genoeg plaats in de keuken. Er is nog meer werk te doen voor de vrouwen. Ze koken en wassen niet alleen, maar breien, stoppen sokken met sajet die ze kopen bij vrouw Hulst die ook op de Hucht woont. De mannen werken in de stallen. Ze wateren de beesten, melken de koeien, voeren ze met hooi en bieten en mesten de stallen uit. Na drie weken mogen de mensen weer naar hun eigen huizen rond de Puiflijkse bult, als die er tenminste nog zijn. Ze worden er stil en verdrietig van, zo groot is de ravage.

De dames kijken niet vrolijk. Geen wonder hun huis is onherstelbaar beschadigd.

Nico van Kol kan nog niet naar huis, want hij is ernstig ziek, door een pijnlijke ruggemergontsteking. Zijn huis moet eerst echt droog en schoon zijn. De woning zit zo vol vocht dat ramen en deuren niet open of dicht kunnen.12 Als in de streek alle schade is opgemaakt, blijkt dat alle liefdadige acties niet genoeg geld hebben opgeleverd om die volledig te vergoeden. Het Rijk zal over de brug moeten komen en dat weigert ze halsstarrig.