Achthonderd man meer

Officieren bij huis op de plek van Ten Doeschate.

Om zich voor te bereiden op de echte mobilisatie worden de mannen van het 1e bataljon van het 24e Regiment Infanterie (R.I.) , Jagers, in Delft gelegerd. De meeste van deze opgeroepenen zijn al wat ouder, hebben de zorg voor vrouw en kinderen en hebben een baan of een zaak. Voor hen is de mobilisatie een drama. Ze herinneren zich de jarenlange mobilisatie tijdens de oorlog van ’14-’18. Het is dat het moet, vrijwillig zouden ze niet zijn gegaan . Op 29 augustus kondigt de regering een algemene mobilisatie af. Het 1e bataljon moet naar Puiflijk. Voor de Amsterdammers, Rotterdammers, Hagenaars en Westlanders een godvergeten vlek ergens in het rivierenland, volstrekt achtergebleven. Het wordt een reis vol hindernissen. 1 In hun soldatenkrant ‘de Jager’ van 26 september 1939 schrijven de soldaten daarover:

‘Aan de ‘Stroostedelingen’.

Wij willen dit tweede nummer niet laten verschijnen zonder onzen dank uit te spreken voor de houding, die gij tegenover ons, militairen, aanneemt. Laten we de zaken eens eerlijk stellen. Velen van ons komen uit groote steden, uit omgevingen, die gij luxueus zoudt noemen, waar vermaak en afleiding kwistig geboden worden, waar trams, auto’s, taxi’s, autobussen door de straten razen, waar rijke etalages alles bieden, wat men noodig heeft. Velen van ons zijn gewend ’s avonds de groote cafe’s te bezoeken, de bioscopen, de musea, de theaters – doch hier in dit dorp vinden zij niets van dat alles. Is het wonder, dat zij op ‘Stroostad’ scholden en een gat noemden?

En gij, dorpsbewoners? Wij kenden Uw dorp niet, wij hadden er nooit van gehoord zelfs. Gij kent het des te beter, uw leven speelde zich af op het kleine vlak, dat thans door wachtposten is afgezet. De weinige straten waren meest stil, soms kraakte er een boerenwagen langs, soms toeterde een enkele auto. Gij kende iedereen in Uw dorp en iedereen kende U, niet alleen uitwendig, maar ook inwendig, zooals mij een van jullie verteld heeft. En nu loopen er honderden vreemde gezichten rond en zien U aan, misschien in ’t begin wel spottend en verachtend. Gij voelde dat gij gekeurd werd door al die oogen, en niet gekeurd naar uw innerlijke waarde, maar naar uw uiterlijke verschijning van boer of eenvoudig ambachtsman. En gij keurde ons misschien ook wel af: die uniform, die ieder bijna aan den ander gelijk maakt. Gij dacht aan de verhalen, die gij wel eens uit ‘dienst’ gehoord zult hebben, van de ruwe klanten die de soldaten kunnen zijn. Zoo was er wederzijds wantrouwen, gij wenschte, dat wij nooit gekomen waren en wij wenschten het net zoo – en dat doen wij nog, maar alleen om de eenvoudige reden, dat wij allemaal liever weer thuis zijn dan waar ook als soldaat. Wij hebben begrepen wat een omwenteling het voor jullie rustig dorp moet zijn huizen en schuren bezet te vinden door vreemden, de straten te hooren daveren van paardenhoeven en motorengeronk, de avondstilte verstoord door de slenterende soldaten.

Als wij naar de linde kijken bij café Mulders, die eeuwen lang wellicht daar op dat kruispunt heeft staan droomen en waar nu de keukenwagen dampt en noodzakelijk zijn vuil achterlaat, dan beseffen we de verandering die ook uw persoonlijk leven heeft ondergaan. Maar gij aan den anderen kant hebt ontdekt, toen gij in den loop der dagen eens met een soldaat sprak, dat wij militairen ook niet zijn wat gij wellicht in het begin gevreesd hebt. Gij weet nu dat wij allen ver weg ons huisgezin hebben moeten achterlaten, dat wij eigenlijk dezelfde zorgen kennen die gij kent, dat wij menschen zijn zooals gij zijt, allen met dezelfde vreugden en dezelfde lasten. En gij groet ons nu vriendelijk en met een landelijke zangerigheid die ons goed doet. Wij, soldaten, weten dat wij niet alleen zijn onder soldaten, maar dat de huiselijkheid van de Stroostedelingen ons ook nog een toevlucht biedt. En dat verlicht de noodzaak om hier te verblijven belangrijk. Straks komt de winter. Wij verwachten dat dan om menige kachel gezelligheid heerscht, dat verhalen uit ons dorp en Den Haag of Amsterdam elkaar afwisselen. En het prettigste daarvan is dat dit alles op ongedwongen, natuurlijke wijze ontstaan zal en dat niet het minst door de eenvoudige hartelijkheid waarmee gij, dorpelingen, thans den soldaat begroet en ontvangt, ondanks uw lasten. Daarvoor onzen besten dank.’

Riet van Dongen, Wim en Hanneke de Klein met soldaat.